Dagboek Opa

Den Haag, 23 januari 2017

Hieronder één dag uit het het dagboek van mijn opa. In 1944, na twee weken met zijn gezin (9 kinderen) in de kelder beschietingen te hebben doorstaan moesten ze vluchten uit Renkum.

Het dagboek komt op 28 augustus uit. Geredigeerd, geillustreerd en in hardcover.

Kijk op:

http://vluchtuitrenkum.nl voor meer informatie of om direct te bestellen.

 

1 October 1944, Zondagavond bij Dhr. Jansen, Ede

Het is zoover gekomen, we hebben ons huis moeten verlaten, en zijn nu aangekomen in Ede bij boer Jansen die ons gastvrij ontving, wij moeten allen in het stroo slapen maar zijn o zoo gelukkig dat wij tenminste een dak boven ons hoofd hebben en eens kunnen uitrusten, zonder de angst dat ons elk moment een granaat kan treffen.
Maar laat ik beginnen met de verloopen nacht. Wij hebben een verschrikkelijke nacht weer meegemaakt, het granaatvuur heeft niet opgehouden. Telkens sloegen de granaten vlakbij onzen kelder in, steeds weer ruiten in scherven en puin neerstorten, je weet niet wat boven je gebeurt. We zitten elkander maar weer aan te kijken en krimpen bij elke zware slag ineen. Bidden en nog eens bidden, dat doen we allemaal, het geeft ons de kracht om nog rustig te blijven en niet naar buiten te vluchten. Wat een zekere dood zou zijn. Tegen 8 uur was het ineens even stil en ben ik even de kelder uitgegaan om wat warm drinken te halen. In de kelder een boterham gegeten en ieder om de beurt even naar boven om ons te wasschen. Het bleef stil in de lucht, maar toen kwam eenklaps Antoon de kelder in met de boodschap dat Renkum geheel ontruimd moest worden. Wij wilden het eerste niet gelooven maar bij navraag op het bureau der Duitschers, bleek het wel degelijk waar te zijn. Na overleg met onze buren, besloten wij dan ook maar zoo spoedig mogelijk te vertrekken. Wat dekens hadden wij al klaar staan. Vlug wat goed en levensmiddelen ingepakt. De fietsmanden volgeladen, nog wat kleine koffertjes en we moesten gaan. Het eten voor de zondag bestemd op de grond gezet, voor de hond die ik niet mee dorst te nemen. Later heb ik hem toch maar meegenomen. Alles was erg zenuwachtig, ‘t was een geloop en gedraaf, de één wou dit nog meenemen en den ander dat, maar we konden niet meer laden. De kinderen en mama steeds roepen ‘laten we toch gaan, direct begint het schieten weer’. De buurt kwam nog even naar elkaar, wij hebben afscheid van elkaar genomen. O wat viel dat zwaar en menige traan kwam er aan te pas. Nog eenmaal het huis doorgegaan en weg ging het. Alles achterlatende. De zaak waarvoor wij twintig jaar lang hard gewerkt hebben, om hem te maken tot de beste der omgeving, onze prachtige werkplaats, ons huis waar wij zoo veel lief en leed hadden meegemaakt. Alles weg! Overal zagen wij de menschen de huizen uitkomen, allemaal met bundeltjes goed en dekens onder de arm, alles trok in de richting Bennekom. Tot overmaat van ramp begonnen de granaten ook weer in te slaan. Wij moesten achter de oude fabriek heen het bosch door en zoo naar de Bennekomscheweg. Telkens floten de granaten langs en over ons heen. Later hoorden wij dat er nog tien menschen gedood zijn onder deze droevige tocht. Een man uit Heelsum heeft zijn eigen vrouw in den tuin moeten begraven alleen toegedekt met een rietmat. Zij kwam net de deur uit en werd direct door een scherf getroffen. Op de Bennekomscheweg was het een drukte van belang. Een lange filet van vluchtelingen, allerlei dingen met zich medevoerende, kruiwagens, kinderwagens, trekwagens, paarden en karren, draagbaren waarop een zieke lag, handwagens met een ladder erop en daar beddegoed op en dan al die oude menschen en ongelukkigen er doorheen, wat een zielig gezicht. Onze Zusters hadden een kruiwagen bij zich en moesten op de beurt kruien, wij konden hen ook niet helpen, daar wij genoeg met onze eigen spullen te doen hadden. Zoo ging het iedereen, een ieder had genoeg met zichzelf te doen. Wel zag je hier en daar dat oude menschen op een kar werden geholpen en zoo vooruit werden geholpen, maar het meerendeel moest loopen, fietsen was onmogelijk. Telkens moesten we wachten, eerst op Wientjes, omdat Greta met ons meegelopen was en dus haar ouders niet wisten waar ze was. Toen weer eens om uit te rusten, want met al dat gesjouw waren we erg moe en dan in regen en modder. Dan maar weer verder, we waren blij uit de vuurlinie te zijn en Bennekom doortrokken. De menschen stonden allemaal langs de straten, en aan hun gezichten kon men zien dat ze diep medelijden met ons hadden, maar daar kwamen we niet veel verder mee en waar moesten wij naar toe? We sjouwden maar voort, maar zonder doel. In Ede werd ons toegeroepen dat Ede vol zat met vluchtelingen en wij door moesten naar Scherpenzeel, nog eens vier uren loopen en wij waren al vier uur onderweg. Dat brengen wij er niet af, de kinderen konden haast niet meer vooruit en mama was ook doodmoe. Toch moesten we verder en trokken Ede door, de Groote Straatweg op Arnhem-Utrecht. Een paar K.M. verder werden we geroepen door een boer (de Heer Jansen), die ons een glas melk aanbood en ons naar zijn broer, iets verder het land in verwees, waar wij ‘s nachts konden blijven. De familie Witteveen bleef ook bij ons. Zoodat wij 21 personen bij de Heer Jansen onderdak kregen. Door en door moe waren we allemaal en waren o zoo blij dat wij wat konden uitrusten. Een paar boterhammen en een warme kop drinken en we kwamen alweer wat bij. Na al onze wederwaardigheden nog eens verteld te hebben bij een carbiedlantaarn gingen wij slapen! Eén der ongelukkigste dagen in ons heele leven was voorbij. De dag dat met een slag al ons bezit verloren ging. Wanneer zouden wij ooit terugkeren?